Dag 1
Nog zonder enig referentiekader, sociale contacten en missie loop ik wat ontheemd – maar ook onbevangen en nieuwsgierig - door de straten van Ciudad Vieja. Dit is het wellicht het mooiste deel van de stad, recentelijk gerenoveerd (de bordjes zeggen: “una manera de hacer Europa” : een manier om Europa te maken). Ik wandel langs de oude muur, onder mij klotst het zeewater tegen de betonnen blokken. Ik volg de weg langs de haven. Op de minder hoge plekken zijn hekken geplaatst. Bij de eerste bocht wandel ik tegen een nieuw hek aan, dit keer hoger en bovendien beveiligd met verweerde sloten en een Guardia Civil post. Achter het hek bevindt zich een smal pad die uitloopt in zee. Ik wandel door naar boven tot ik bij de vuurtoren uitkom. Als ik dichterbij kom zijn er een aantal dingen die me opvallen: tralies, enkele meters aan weerszijden van de toren, met een vreemde hoek uitstekend boven de afgrond. En een tekst op de muur: “Osama, libertad”. Even later zie ik zo’n zes jongens de steile wand beklimmen, zich vasthoudend aan wat uit stekende stenen. Het gemak waarmee ze zich bewegen verbaast me en ik krijg kippenvel van de aanblik van de bungelende jongens. De laatste horde is het hek, ze helpen elkaar eroverheen. Een plastic zak waait langs hun hoofden richting de zee. Vervolgens lopen ze pratend en duwend de stad in.
Ik sla het op maar besteed er verder geen aandacht aan. Later begrijp ik dat dit de plek is waar vorige week een jongen genaamd Osama naar beneden is gevallen. Hij overleed tussen de rotsen. De jongens die ik zag klauteren waren geen baldadige burgerkinderen maar Marokkaanse of Algerijnse jongens zonder papieren. En de betonnen blokken aan zee worden - net als de grotten aan het strand - gebruikt als schuil- en slaapplekken en als alternatieve (lees: illegale) route naar de haven. De autoriteiten sealen de muren van de stad steeds verder dicht; het wordt steeds moeilijker om de gaten te vinden. Maar bij gebrek aan alternatieven zijn er altijd mogelijkheden. En deze vragen steeds meer durf en creativiteit.
Week 4
Een auto van de Guardia Civil bewaakt nu de vuurtoren full time. De graffiti tekst is weggehaald. De officier vertelt me dat hij moet voorkomen dat “los menores” de haven proberen te bereiken. Hij noemt het triest maar functioneel.
Week 5
Mijn huisgenootje Sara werkt voor een lokale activistengroep die de jongeren dagelijks vergezeld. Samen met haar collega’s verzamelt ze hun verhalen, blijft ze op de hoogte van hun plannen, biedt ze hulp waar mogelijk en probeert ze een politiek statement te maken. Hun daden zijn klein en reiken vaak niet verder dan een luisterend oor. Er is deze week een lezing georganiseerd in de lokale universiteit. Onderwerp: straatkinderen. Op de eerste rij zitten een paar jongens. Ik herken ze van de supermarkt, van de haven. Er wordt een filmpje getoond met hun verhalen. Dat er een paar honderd van deze jongens op straat leven. Dat ze geen enkele rechten hebben, geen voedsel, geen toegang tot medische voorzieningen, geen stem. De meeste zijn tussen de 12 en 18 jaar en sommige wonen hier al jaren. Ze komen uit de arme gebieden van Algerije of Marokko, een enkeling uit west-Afrika, en zijn ofwel met valse paspoorten de grens overgekomen of ongezien langs de douane gerend, de stromen mensen gebruikend als dekmantel. Officieel asiel aanvragen is onmogelijk omdat ze volgens Europees beleid geen "echte" vluchtelingen zijn. Hun doel: de haven bereiken en met de boot mee naar Europa. De jongens hangen op straat rond, doen kleine klusjes, worden achterna gezeten, en als ze gepakt worden door de politie weer aan de andere kant van de grens in Beni Enzar gedropt. Het is een vicieuze cirkel. De jongens giechelen bij het horen van hun eigen stem.
De rest van de zaal bestaat uit misschien 20 bezoekers. De meesten zijn journalisten of mensen die werken voor lokale ngo’s. De lezing eindigt met een heftige discussie tussen een ziekenhuismedewerkster en de sprekers. Volgens haar biedt het ziekenhuis wel degelijk hulp aan deze jongens. De rest van de zaal reageert verontwaardigd: het is algemeen bekend dat ze niet geholpen worden, er zijn talloze incidenten te noemen van ziektes en politiegeweld zonder gepaste medische hulp achteraf. In wezen is dit geen welles-nietes discussie. Het laat de algemene opvattingen zien die de meeste mensen en lokale autoriteiten hebben, namelijk ontkenning, onmacht en vaak genoeg ook afkeer. De lezing wordt buiten nabesproken. Op mijn vraag waarom er zo weinig mensen op af zijn gekomen wordt wat meewarig geschud: het is niet interessant genoeg. Deze lezing is een van de weinige gebeurtenissen waar openlijk aandacht wordt gegeven aan de jongeren maar verdient geen plek in de lokale media. In feite wordt de hele issue genegeerd door zowel de lokale autoriteiten als de inwoners van Melilla. Het is oorzaak en gevolg van het grensbeleid.
Week 6
Ik hang met een paar mensen in een steegje. Onder de Spaanse vlag trommelt een groep jongens ritmisch op een plastic Maria beeld. Ze zingen Algerijnse voetballiedjes, roken wat en dansen. Tot groot vermaak van de rest pakt een kleine jongen het podium en danst ritmisch op de klanken van Maria. Mogli, een jongen van 14 jaar vertelt me dat hij hier nu drie jaar op straat leeft. De vele pogingen de containers in de haven te bereiken zijn uitgelopen op niets, maar sommige vrienden van hem hebben het wel gered. Als ik ’s nachts naar huis fiets kom ik langs een bankje waar diezelfde jongens omstebeurt hun neus in een zakje steken. “Pegamento” roepen ze naar me. Lijm.
Gisteren
Er is een activiteit georganiseerd voor de jongens. Twee van hen, 12 en 14, slapen die nacht bij ons thuis. Omdat Sara de volgende ochtend vroeg wegmoet aan mij de taak ze op tijd te wekken voor hun trip. Hoewel we slaapplekken genoeg hadden liggen ze samen overdwars in één bed. Nu heb ik altijd al een beetje een zwak voor slapende mensen, zeker kinderen, maar deze aanblik doet mijn hart breken. Ze hebben weinig gunstige vooruitzichten (en dus "kansloos"?), de meesten zijn hun ouders kwijtgeraakt, ze ervaren hun ongewenstheid iedere dag, de straat is hun leerschool en ze hebben maar één droom: naar Europa. De oudste maakt de jongste wakker door zachtjes over zijn hoofd te aaien. Wat een tranentrekker dit. Ik laat ze de spullen in de badkamer gebruiken. Met hun haar in de gel en een wolk parfum om hen heen laat ik ze de deur uit, ieder met een gedoneerd rood rugzakje van een of andere liefdadigheidsorganisatie, een banaan en een flesje water in hun hand, mijn schamele donatie.
Ik zie in dat de aanblik van deze straatkinderen alledaagse kost is voor veel inwoners hier. Maar er is een verschil: het is een vrij recent verschijnsel, een combinatie van toegenomen armoede in Marokko , het dubieuze grensbeleid en toegenomen sociale wantrouw jegens buitenstaanders. Veel mensen hier hebben het goed, verdienen voor hetzelfde werk een stuk meer dan in Spanje zelf. Diegene die dat niet hebben – deze straatjongens, immigranten, zwervers – staan niet zozeer aan de onderkant van de samenleving, ze staan erbuiten. De politie wordt bewust gebeld, de krant bewust betrokken bij een buurtinitatief de hangjongeren bij de Supersol te verwijderen, de jongeren worden bewust belaagd. De bordjes in Ciudad Vieja hebben gelijk: dit is maakbaar Europa. En Melilla haar beschermengel, om te voorkomen dat het een groter 'Europees probleem' wordt, een afvoerputje voor de ongewensten. Met als enige methode het dichtpolijsten van de stad en diegene die hier niet horen onzichtbaar maken.