Islandness
Melilla is een enclave met een islandish karakter: volledig omgeven door water en 12 km aan hek, met een eigen tijd, een eigen ritme. Het heeft stranden, palmbomen, blauwe zee, men kan genieten van het goede leven, tapas en cervezas, muntthee (met heel veel suiker) en couscous. Dus dat doe ik allemaal ook. Tijdens zonsondergang, en liefst nog later, brengt de zeelucht enigszins verkoeling en daalt de temperatuur tot een aangename 24 graden. Vlak voor zonsopgang is er zelfs een serene rust voelbaar, alsof er aan de geluidsknop van de stad is gedraaid. De bergen bij Nador vullen de horizon aan de westelijke zijde en vanaf het water is het – buiten het ietwat zichtvervuilende kantorencomplex - de perfecte ansichtkaart (overigens heb ik hardnekkig gezocht naar ansichtkaarten van Melilla maar die bestaan dus niet). De bevolking deelt dit gevoel van islandness, een soort metafysische sensatie die voortkomt uit de verhoogde ervaring gepaard met fysieke isolatie. Het is een plek waar je constant dicht op je buren staat, de hardnekkige greep van de gemeenschap die zowel beklemmend werkt alsook zorgt voor onmiddellijke herkenning en vertrouwdheid. Melilla is een eiland die veracht en gekoesterd wordt.
Zoals veel eilanden is Melilla afhankelijk van import, het kent geen boerderijen, landbouw of visserij. Alleen wat rondscharrelende kippen en geiten (veel hoeders gooien, tot groot vermaak van omstanders, steentjes naar hun schapen. Blijkbaar blaten geiten je tot waanzin). Containers op enorme schepen bevoorraden Melilla dagelijks; vers voedsel zoals eieren, vlees, vis, komt grotendeels uit Marokko. Momenteel is er een soort politieke status quo bereikt, maar Marokko heeft in het verleden enkele keren de bevoorrading stopgezet. Als ware participanten van deze cross-border handel halen mijn huisgenoten en ik ons groentepakket uit Farkhana, een plaatsje net over de grens. De hoeveelheid aardappels, tomaten en komkommers zijn in al heel wat gazpachos en tortillas geëindigd.
Voor mij was de kleinheid van het eiland voor het eerst voelbaar bij de grensovergang Beni Ansar. Als wachtende heb je geen controle over de tijd, je mag door als je door mag. Je wordt in smalle rijen geperst, gedwongen in andermans oksel te staan onder de brandende zon, en zo wordt je onderdeel van de gecontroleerde chaos. Het kan een half uur duren, oplopend tot enkele uren. Het was ook ergens tijdens deze ervaring dat ik me besefte dat mijn mogelijkheden tot bewegingsvrijheid beperkt waren tot 1) geduld hebben aan de grens, 2) wachten op eerstvolgende boot of vliegtuig 3) zwemmen, totdat je Marokkaanse wateren bereikt en uit zee wordt gevist, 4) rondjes fietsen/rijden/lopen.
Uiteraard zijn er variaties mogelijk. Je kan urenlange strandwandelingen maken, mits je ijsbeert. Dit ijsberen wordt ook beoefend tijdens zonsondergang, als lokale jongeren de kunst van 'circulación' uitoefenen: een aantal maal de grens langs crossen in four-wheel-drives, raampje naar beneden en de omgeving besmetten met luide raggeaton muziek. De weekenden vult men met kroegentochten, wandelen over de boulevard of in vakantiehuisjes aan de wijde stranden van Marokko, een soort toevluchtsoord voor de rijke Melillense. En in die magere zes weken dat ik hier zit heb ik al meerdere malen die drang gevoeld en er gehoor aan gegeven.
Dualiteit
Naast het beklemmende gevoel wat ik soms ervaar,die gevoed wordt door het luidruchtige leven om me heen, ondervind ik de dualiteit van de stad iedere dag. Dit uit zich vaak in een vorm van gene. Ik voel het als ik door mount Gourougou wandel (net buiten Melilla) wanneer ik een bezoek breng aan een aantal oude ruïnes van Spaanse aanwezigheid in het verleden, geniet van het opsnuiven van de frisse lucht - wat een contrast met het door auto’s gedomineerde Melilla – en niets anders hoor dan krekels en het serene ritselen van de bladeren. Het zijn deze bergen waar honderden migranten hun moment afwachten om de oversteek naar Europa te maken. Melilla is als een kleine kolonie aan de voet van de berg, een surreële aanblik. Voor mij zo dichtbij, maar onbereikbaarder dan ooit voor anderen (zeker op dit moment). En ik realiseer me dat mijn gevoel van claustrofobie erg misplaatst is in het grotere plaatje van uitsluiting en bewegingsbeperking.
Ik voel het ook als ik plots oog in oog sta met een 100 man tellende groep biddende mannen tijdens Ramadan en me heel hard onzichtbaar probeer te maken terwijl er ondertussen in dezelfde straat luide muziek en aangeschoten mannen uit een kleine bar waaien. Of zoals gisteravond als de muziektonen van een bluesfestival zich vermengen met de preek van de muezzin, beiden echoend tegen de oude stadsmuren. De irritaties die hieruit ontstaan markeren en voeden de culturele verschillen maar zijn tegelijkertijd een intrinsiek onderdeel van het leven hier.
Ik voel het als als ik voor de grens sta te wachten, een activiteit die in wezen in het niet valt van wat er bij de andere grensovergang gebeurt: honderden Marokkaanse vrouwen die de grens over rennen, kruipen en duwen om met enorme balen op hun rug hun magere dagloontje te innen bij lokale "handelaren" in Marokko.
En ik voel het tijdens mijn dagelijks trip naar de Supersol (een soort Aldi, incl. mensen met kartonnen dozen vol multivitaminesap, files van boodschappenwagentjes en stukjes fruitschil aan m’n slipper). Bij de ingang hangen altijd wat straatjongeren rond. En als ik mijn pak koekjes met ze deel zijn ze dankbaar voor dit kleine gebaar van vriendelijkheid, dat in feite mijn persoonlijke schuldgevoel is. Als ik vervolgens ’s avonds voor een drankje naar Ciudad Vieja ga merk ik nauwelijks meer de politie auto die (dezelfde?) groep minderjarige, ongedocumenteerde jongeren achtervolgt na hun poging de containers in de haven te bereiken.
Er is echter een zekere schoonheid aan deze dualiteit, die maakt dat ik deze stad prettig begin te vinden: Het komt tot uiting op kleine wijze: het uitschakelen van zijn autolichten door een GuardiaCivil officier zodat ik het hek dat hij bewaakt beter kan zien; de bereidheid van mensen om hun verhalen te delen; het klikkende geluid van dominostenen op de plastic tafeltjes in El Rastro; de lichten van het hek schurkend tegen de heuvels in de nacht; oude vrouwtjes in koffiebarretjes (die hebben zo’n heerlijke zweem van universaliteit over zich); het oude stadsdeel,waarbij je je even in vroegere tijden waant, de contrasterende chaotische grensmarkt en de Syrische asielzoekers buiten de C.E.T.I die voor een paar euro voor je koken. En dat hek in de verte is niet meer exceptioneel maar onderdeel van het landschap geworden.